De volgende dag nam de prins afscheid, verzamelde zijn gezelschap en vertrok. De koning zijn vader en de koningin zijn moeder, vol vreugde dat hun zoon gezond en wel uit de oorlog was teruggekomen, stonden te popelen om hem te kussen; de prins trok zich van hen terug en herinnerde zich wat het meisje had gezegd: ‘Pas op dat niemand je kust; anders vergeet je me.’ Zijn peetvader hoorde dat de jongen die hij had gedoopt terug was uit de oorlog en ging hem opzoeken; de prins sliep; de man boog zich voorover en kuste hem. Toen hij wakker werd, was hij het meisje van de…laurier: peinzend en bedachtzaam had hij geen trek om te eten, niemand om te spreken, en hij vroeg ook niet om iets van het nieuws te horen. De koningin wist in haar verdriet niet wat te doen; ze liet de beste dokters uit de dorpen en de nabijgelegen plaatsen komen. Voor geen doel; met de dag werd de prins zwakker.
Laten we nu de prins verlaten en vertellen over de lauriermeisje. Toen de prins wegging, ging ze terug naar de…laurierboom en zei: ‘Doe open, mijn kleine laurierboom en laat me naar binnen gaan; open, mijn kleine laurierboom en laat mij naar binnen gaan.’ De laurier sloot zich stevig en wilde zijn takken niet openen om haar te ontvangen; het zei: ‘Geknuffeld en gekust door koninklijke lippen, hoe kan de…laurier jou binnenlaten?’ Het meisje huilde en smeekte ontroostbaar; de laurier ging niet open en zijn twijgen bewogen jammerlijk alsof ze zeiden: ‘Dit overkomt elk meisje dat de nacht buiten doorbrengt met een jongen, zelfs als hij een prins is.’ Er ging een maand voorbij; dan twee maanden; de prins kwam haar niet halen; de laurier hield haar buiten en de prins was haar vergeten. Dagen en dagen liep ze van dorp naar dorp en zo kwam ze in de stad waar de prins was: ze kreeg te horen dat hij erg ziek was. Ze knipte haar haar af en deed een monnikspij en een muts op. Ze vulde een fles met water en liep huilend onder de paleisramen door: ‘Een dokter voor ziek om het verdriet van de liefde te genezen; een dokter voor de zieken om het verdriet van de liefde te genezen.’ De prins hoorde dit en zei tegen zijn moeder dat ze de dokter moest laten komen. ‘Maar wat kan hij voor je doen, mijn zoon? We hebben de beste dokters gestuurd en ze hebben je geen goed gedaan.’ Maar dit was de wens van de prins en de koningin beval de dokter op te voeden. De prins vroeg hem: ‘Waar kom je vandaan, monnik?’ ‘Van Laurierboom Rivier.’ ‘En wat heb je daar gezien of gehoord?’ ‘Ik zag een meisje huilen om de bomen te laten verdorren. Ze huilde en wat zei ze? “O God, mijn goede God, waarom heb je me laten slapen en heb je mijn liefde weggenomen?” ‘ De prins viel flauw en de monnik besprenkelde hem met water uit de fles. Dit bracht hem weer bij en weer vroeg hij: ‘Waar kom je vandaan, monnik?’ ‘Van Laurierboom Rivier.’ ‘En wat heb je daar gezien of gehoord?’ ‘Ik zag een meisje huilen om de bomen te laten verwelken.’ ‘Heeft ze gehuild? en wat zei ze?’ ‘ “O mijn God, o mijn goede God, waarom heb je me laten slapen en heb je mijn liefde weggenomen?” ‘
Het meisje deed haar monniksjapon uit en daaronder had ze een vrouwenrok. De prins herkende haar en werd meteen beter. In het paleis was er vreugde en hoogfeesten als voor Pasen. Mannen kwamen uit het hele rijk om aanwezig te zijn bij de bruiloft van de prins en het mooie meisje van de laurier. De bruiloft werd veertig dagen en veertig nachten in stand gehouden en ze leefden goed en mogen wij nog beter leven.